Geinpireerd door Mode de valeurs et d’intensités uit 1949 van Olivier Messiaen en Karel Goeyvaerts’ Sonata voor Twee Piano’s uit 1950 noteerde de 23 jarige Stockhausen in de zomer van 1951 zijn Kreuzspiel, dat hij in eerste opzet de titel Mosaike had gegeven. In de hoop dat Kreuzspiel uitgevoerd zou kunnen worden, leverde hij de eerste complete versie (in handschrift) in bij de Neue Musik Tage in Salzburg, waarna hij te horen kreeg dat het stuk onuitvoerbaar was – en dat het nog zeker 20 jaar zou duren alvorens iemand het in een programma zou willen opnemen. Zo lang hoefde de eigenzinnige componist echter niet te wachten. Kreuzspiel (voor hobo, basklarinet, piano en 3 slagwerkers) ging tijdens Darmstädter Internationale Ferienkurse 1952 onder leiding van de componist in première en veroorzaakte er een schandaal.
Het is een merkwaardige paradox dat de componist die twintig jaar lang zijn meesterwerken op band heeft vastgelegd pas wat meer bekendheid heeft gekregen sinds hij muziek voor het concertpodium componeert – muziek die na de laatste toon in het niets verdwijnt.
Daaruit blijkt dat nog steeds nodig is om uit te leggen dat Jan Boerman een van de grootste componisten van Nederland is (1982 – Matthijs Vermeulenprijs; 1999 Edison Music Award). De faam die de componist in kleine kring geniet dankt hij in de eerste plaats aan zijn verrichtingen op het gebied van de elektronische muziek – een gebied waarin weinig toonkunstenaars of toehoorders zich werkelijk thuis voelen.
Tot omstreeks 1960 componeerde Boerman, die bij Leon Orthel piano en bij Hendrik Andriessen compositie gestudeerde, gewone instrumentale muziek, in een stijl die naar zijn zeggen beïnvloed was door Bartok en Pijper. Vanaf 1959 heeft hij zich echter twintig jaar lang vrijwel uitsluitend gewijd aan het componeren van geluid-op-band, dus elektronische muziek. De opbrengst: een reeks composities, die, hoewel bescheiden in getal, zijn weerga niet heeft. Boerman is er in geslaagd de techniek naar zijn hand te zetten en elektronische muziek te scheppen waarin klankschoonheid, kracht en dramatiek voorop staan, waarin niets naar steriliteit zweemt, en waarin tezelfdertijd, dankzij een consequent gehanteerd compositie-principe, orde en evenwicht heersen. Dat principe (de temporele ordening volgens de Fibonacci-reeks) is te vergelijken met dat van de gulden-snede in de klassieke schilderkunst: een lijn, of een tijdsduur wordt zodanig in tweeën gedeeld dat het kleinste deel zich tot het grootste verhoudt als het grootste tot het geheel. De aldus ontstane tijdsduren kunnen opnieuw volgens de gulden-snede in twee mootjes verdeeld worden, die weer opnieuw verdeeld kunnen worden, enzovoort. Het resultaat is een ritmisch, niet aan een regelmatige puls gebonden netwerk, waarin elke geluids-cel op talloze niveaus terugkeert.
Behalve op dit compositie-principe, door Boerman ontwikkeld om de in wezen tijdloze elektronische klanken te beteugelen, stoelt de kracht van zijn werken evenzeer op de ongeëvenaarde schoonheid en de bijna plastische vormgeving van de klanken en timbres. Later heeft Boerman ook composities geschreven waarbij ook levende uitvoerders zijn betrokken, zoals Weerstand (1982) en Ontketening 1 en 2 (1982 en 1984). In die composities combineert hij versterkt slagwerk met bandpartijen.