Gastcurator Jan-Peter de Graaff is pas begin dertig, maar zijn muziek wordt al jaren veelvuldig gespeeld op de grote Nederlandse podia. In zijn veelzijdige oeuvre betoont De Graaff zich een eclecticus van de strakke vorm, met een groot gevoel voor dramaturgie. Op deze avond gaat in Festival Dag in de Branding zijn nieuwste werk in première, het Concerto Metropolitain, gecomponeerd in opdracht van het Ardemus Saxophone Quartet en het Residentie Orkest. Zij voeren het uit onder leiding van dirigent Marzena Diakun.
Als je in de stad naar buiten gaat, ben je dan wel echt buiten? Die vraag onderzoekt Jan-Peter de Graaff in zijn Concerto Metropolitain. Want ‘buiten’ voelt in de stad heel anders dan op het platteland. De Graaff kwam op het spoor van het Ardemus Quartet via tenorsaxofonist Jenita Veurink, met wie hij een lange geschiedenis van samenwerkingen heeft – zo speelden ze ooit op elkaars eindexamens aan het conservatorium. De eerste gesprekken voor het concerto dateren al van vóór de coronacrisis en na eerder uitstel is het nu eindelijk zo ver en kan De Graaffs Concerto Metropolitain ten doop worden gehouden.
Het Concerto Metropolitain bestaat uit twee delen. Het eerste deel is geheel opgetrokken uit ‘horizontale en verticale lijnen’: noten die blijven liggen (horizontaal) en klappen van grote akkoorden door het orkest (verticaal). ‘De partituur is een Mondriaan-achtige tekening geworden,’ aldus de componist. De lijnen representeren grootstedelijke hoogbouw: ‘Als luisteraar klim je steeds een treetje hoger, tot je aan het einde overzicht hebt. Het saxofoonkwartet staat voor de woekerende natuur, het onkruid tussen de stenen. Het verzet zich tegen de strakke lijnen en probeert zich los te worstelen.’ Aan het einde van het eerste deel lukt dat ook: ‘Dat vierkante maakt opeens plaats voor een ‘intieme dans’, met een halve-cirkelachtige beweging – als je het hoort, dan snap je het. Plotseling is er zuurstof, overzicht,’ zegt De Graaff.
Voor het tweede deel putte De Graaff inspiratie uit een heel ander en dynamisch grootstedelijk fenomeen: metrosurfen. ‘Ik zag een video van mensen die zichzelf filmden met een GoPro-camera terwijl ze in Parijs boven op metrorijtuigen klommen en de Seine overstaken of achtervolgd werden door de gendarmerie,’ zegt De Graaff. Levensgevaarlijk en totaal onverantwoord, maar: ‘Wat mij interesseert is dat de infrastructuur gebruikt wordt als speeltuin. Die mensen doen het voor het spektakel en de views, maar óók voor de kick. Tegenover de efficiëntie staat het woekeren, de neiging om te spelen.’
Muziek maken is voor De Graaff ook een vorm van spelen: ‘Je wilt samen iets maken en een fijne tijd hebben, maar tegelijkertijd is een uitvoering heel strak gecoördineerd en vergt het veel focus en discipline. Kunst is uitgevonden om zulke paradoxen te laten zien.’ De Graaff maakte geluidsopnames van de Parijse metro en probeerde het gevoel en de klank daarvan vervolgens na te bootsen met akoestische instrumenten. ‘Het zijn rijtuigen uit de jaren 50, ze ratelen en knarsen en piepen. Heerlijk vind ik dat. Ik heb een grote voorliefde voor alles wat mechanisch is, voor dingen die bewegen en geluid voortbrengen.’
De Graaffs wereldpremière zit ingeklemd tussen stukken van twee andere klankkleuralchemisten. Het concert opent met een poëtisch en dromerig orkestwerk van Alexander Skrjabin uit 1898, de Rêverie, op. 24. Het was een van de eerste orkestwerken van Skrjabin, die aanvankelijk vooral componeerde voor zijn eigen instrument, de piano, maar enige onervarenheid hoor je er niet aan af. Na de pauze speelt het Residentie Orkest de Vijfde symfonie van Sibelius, die hij op verzoek van de Finse regering componeerde voor zijn eigen vijftigste verjaardag, op 8 december 1915; die dag was namelijk uitgeroepen tot nationale feestdag.
Ardemus Saxophone Quartet
Lisa Wyss, sopraan / Lovro Merčep, alt / Jenita Veurink, tenor / Deborah Witteveen, bariton