Dick Raaijmakers – Pianoforte
Een zaterdag in 1960. Bij het Philips NatLab heerst een serene rust, want op zaterdag wordt er niet gewerkt. Een uitgelezen moment voor Dick Raaijmakers, technisch assistent in de studio voor elektronische muziek, om op zijn afdeling stiekem te experimenteren. Op zijn werkplek installeert de gedreven onderzoeker opnameapparatuur, graait hamers, tangen en schroevendraaiers bijeen en gaat als een razende tekeer op de snaren van de piano. Zijn inspanningen leveren de bijna vijf minuten durende compositie Pianoforte op en die zaterdag wordt in het NatLab de ‘action music’ geboren.
Pianoforte is typisch een overgangswerk in het oeuvre van Raaijmakers: het slaat een brug naar het conceptuele werk dat zo met zijn naam verbonden is geraakt. In Pianoforte staat niet het klinkend resultaat voorop maar het proces: het met alle mogelijke voorwerpen razendsnel bewerken van het binnenste van een vleugel. Een vorm van action composing, vergelijkbaar met de action painting van Jackson Pollock, waarbij het doen het denken vooruitsnelt.
De uiterst veeleisende pianowerken van György Ligeti (1923-2006) tonen nog het meest aan hoezeer deze modernistische componist geworteld is in de traditie. De grote pianoliteratuur van Chopin tot Bartók, maar ook opnames van jazz musici als Gil Evans en Oscar Peterson lagen in Ligeti’s studio steeds binnen handbereik. Het middendeel van zijn Drei Stücke für Zwei Klaviere (1976) heeft als titel Selbstporträt mit Reich und Riley (und Chopin ist auch dabei). Inderdaad doemen de Amerikaanse minimalisten op in een wervelend patroon van vliegensvlug repeterende patronen en waart even de geest van Chopin voorbij. Maar het uit gepriegel optrekken van een groots muzikaal bouwwerk voor twee pianisten is toch vooral Ligeti ten voeten uit. Pianisten die in het eerste deel Monument een heipalen-muziek waar een componist uit de Haagse school zich niet voor zou hoeven te schamen laten transformeren tot de meest ijle klankweefsels die een piano maar kan voortbrengen. De titel van het derde deel, Bewegung, kan als een understatement worden opgevat voor de extreem bewegelijke patronen die de beide pianisten moeten spelen, waarbij ze op onverwachte momenten geheel synchroon rake klappen moeten uitdelen. Een uitputtingsslag die ook de luisteraar niet onberoerd laat.
In 1972 en 1973 schreef George Crumb Makrokosmos I en II voor pianosolo, waarin zijn befaamde ‘extended techniques’ uitgebreid aan bod komen. Music for a Summer Evening (Makrokosmos III) voor 2 versterkte piano’s en twee slagwerkers, voltooid in februari 1974, is hierop zowel compositorisch als in stijl het vervolg. Het werk bestaat uit vijf delen. De oneven nummers, geschreven voor het voltallige ensemble, vormen de ruggengraat. De delen twee, voor de twee piano’s en vier, voor de twee slagwerkers zijn als droomachtige intermezzi op te vatten.
Met de combinatie van twee piano’s en twee slagwerkers betuigt Crumb onomwonden zijn bewondering voor Bela Bartók, die met zijn Sonate uit 1937 voor dezelfde bezetting het gebruik van slagwerk een nieuwe dimensie gaf. Ook met de titel Makrokosmos refereert hij aan zijn grote voorbeeld, die immers een hele cyclus pianostukken de titel Mikrokosmos meegaf. Crumb gebruikt een veel groter arsenaal aan instrumenten en vraagt van zowel de slagwerkers als de pianisten ongebruikelijke speeltechnieken om aan zijn behoefte aan een groot kleurenpalet te voldoen. Zoals Bartók in de jaren dertig nieuwe wegen opende, zo heeft Crumb dat in de jaren zeventig gedaan. Daarmee is Crumb voor zowel pianisten als slagwerkers een belangrijk en geliefd componist geworden.