Violist Joseph Puglia: “De eerste keer dat ik de muziek van Luciano Berio hoorde was voor mij een openbaring. De Sequenzas, Folk Songs, Visage, Rendering, klonken allemaal zo persoonlijk, expressief en vooral zo totaal verschillend dat als ik niet had geweten dat ze van Berio waren, ik zonder meer had geloofd dat ze door verschillende componisten waren geschreven.
De eerste keer dat ik op Juillard de Sequenza voor viool studeerde, was dat niet alleen een persoonlijke uitdaging (zou ik dit schijnbaar onspeelbare stuk überhaupt wel onder de knie krijgen?), het opende ook de deur naar veel andere twintigste- en eenentwintigste-eeuwse componisten.
In de jaren daarna heb ik veel tijd gestoken in het spelen en bestuderen van Berio’s muziek, als solist, maar ook als kamermusicus. Dit mondt nu uit in een Berio-project in drie delen: een cd-opname van zijn vioolmuziek, een serie workshops waarin ik speel en lesgeef, en een speciale “bonus”-opname van de Duetten voor twee violen. Wat we met die heropname willen laten horen is een reeks interpretaties die net zo gevarieerd is als de stijlen van Berio’s composities.
Met dit project hoop ik luisteraars en jonge musici even enthousiast te maken voor de muziek van Berio als ik zelf ben. Het zou fantastisch zijn als de luisteraars net als ik gegrepen worden door de muziek van deze grote componist en meer willen horen van Berio, zijn tijdgenoten en zijn navolgers.
De manier waarop beginnende violisten deze stukken spelen is onlosmakelijk verbonden met de composities. Ze verdienen het om in die geest te worden opgenomen. De eenvoudigste Duetten zullen het beste klinken als ze precies zo worden gespeeld als Berio het bedoelde: door jonge leerlingen op kinderviolen. Ik kies er dan ook voor om de 34 Duetten uit te voeren met veel verschillende violisten: vioolleerlingen van alle leeftijden, collega’s, vrienden en een aantal van mijn voormalige docenten.”
Over de Duetten voor twee violen schrijft Berio: “Sommige Duetten kunnen worden gespeeld door beginners, andere door meer gevorderde leerlingen samen met hun docenten. Als de Duetten worden gespeeld voor publiek, is het aan te bevelen om een groot aantal musici bij elkaar te brengen, van verschillende leeftijden en niveaus.”
10’01” is the will conceived in spatial terms. 10’01” stands for spatial clarity, white, white noise, rejection of rigid boundaries, light, natural, digital, cultic, aerial, congestion, space, space, space…
De Colombiaanse componiste Natalia Domínguez Rangel (Bogotá, 1981) woont sinds 2003 in Nederland, waar zij in 2010 haar masterdiploma compositie behaalde aan het Conservatorium van Amsterdam. Natalia studeerde bij grote namen als Georg Friedrich Haas, Georges Aperghis, Louis Andriessen, Brian Ferneyhough en Richard Ayres. Zij werkte de afgelopen jaren onder meer samen met het Nieuw Ensemble, Asko|Schönberg en het Berlijnse Adapter ensemble. Haar oeuvre bestaat behalve uit composities voor instrumentale bezettingen ook uit installaties en interdisciplinaire performances. Haar werk is daarmee een messcherpe verschijningsvorm van de podiumkunst van een nieuwe generatie makers: eclectisch, rijk in al zijn soberheid, vanzelfsprekend multimediaal en politiek getint.
“Mijn muziek is bedoeld om op een nieuwe manier te luisteren naar de realiteit.”
Salvatore Sciarrino is een extremist. Zo lang hij componeert, is hij op zoek naar de uitersten van wat hoorbaar is. Bij voorkeur in de zachtste klanken. Berucht/geliefd is hij om zijn partituren waarin voortdurend om pianisissimo wordt gevraagd: zachter dan zachtst. Zijn werk staat bol van mysterie, spanning, nachtelijke geluiden van insecten of van de zee in de verte, een regenbui, een plotseling gekraak van oude meubels. Deze dramatiek bereikt hij door een suggestieve herhaling van simpele thema’s, extreme dynamieken die een constante onderhuidse spanning oproepen en nieuwe instrumentale klanken en technieken.
De kameropera Infinito Nero (1998) heeft als ondertitel ‘Estasi di un atto’: extase in één akte. Het werk is gebaseerd op het bijzondere verhaal van Maria Madalena de Pazzi, een mystica die leefde rond het jaar 1600. Zij dicteerde haar mystieke visioenen aan een groep van 8 novicen –angstaanjagende teksten waarin het lastig is het onderscheid te maken tussen goddelijke openbaring en demonische bezetenheid. Langzaam maar zeker verliest zij de controle en gaan helderheid en inspiratie over in bezetenheid – wordt gedrevenheid obsessie. Woorden en zinnen vliegen uit haar mond in een ongelofelijk snelle cadans, gevolgd door lange, ondraaglijke stiltes. Het beeld van een waanzinnige, gestoorde vrouw past wonderwel bij de compositorische taal van Sciarrino, die in dit werk een verstikkende spanning oproept die op onverwachte momenten wordt onderbroken door plotselinge uitroepen van de soliste. Ook de catharsis aan het eind van het werk blijkt slechts een illusie: het draaiorgel thema dat aan een kinderliedje doet denken, doorbreekt voor even de pathologische extase maar heft die niet op.
De Italiaanse componist Salvatore Sciarrino werd in 1947 geboren in Palermo op het eiland Sicilië, waar hij als opgroeiend kind de grootsheid van het universum en dan met name de ecologie van de Siciliaanse natuur en de Middellandse Zee in zich opzoog. Indrukken die van wezenlijke invloed zijn geweest voor zijn ontwikkeling als componist. Hij schreef zijn eerste stuk toen hij twaalf jaar oud was. Na jaren van ‘probeersels’ kwam hij rond 1966 voor het eerst uit op een onvervreemdbare en meteen ook als zodanig erkende en herkenbare eigen ‘Sciarrino-stijl’. Doordat hij al op deze jonge leeftijd een eigen geluid wist te ontwikkelen heeft Sciarrino, die zichzelf als autodidact beschouwt, nooit de behoefte gevoeld om zich bij een school of stroming aan te sluiten. Sciarrino wordt gezien als avant-gardist, wat echter geenszins betekent dat hij de geschiedenis van de muziek zou verloochenen. Dit blijkt niet alleen overduidelijk uit de titels van een aantal van zijn composities (zoals Lohengrin en Kindertotenlied) maar ook uit zijn uitspraak: “Zonder het oude kan het nieuwe niet bestaan en dankzij hetgeen nieuw wordt gemaakt behoudt het oude zijn betekenis”.
Sciarrino heeft in bijna alle genres gecomponeerd, van sonates tot opera’s. In elk van die composities worden conventionele instrumenten, waaronder ook de menselijke stem, op een onconventionele manier gebruikt en bespeeld. Bijvoorbeeld door in plaats van aangeslagen tonen allerlei varianten van blaasgeluiden voort te brengen (als klanken uit het universum, vaak tegen het fluisteren aan) of door alleen de kleppen van blaasinstrumenten te laten bewegen en daarmee zoiets alledaags als een mot-regenbui te simuleren. Of door een zangstem niet te onderwerpen aan de wetmatigheid van een melodie, maar als een ‘kloppend hart’ te laten zingen, lispelen of prevelen. Kenmerkend voor zijn werk is ook dat er verwachtingspatronen in worden doorbroken. Een vloeiende beweging wordt op een moment dat men dit niet verwacht afgewisseld met tegendraadse, exotische elementen of extatische orakeltaal. Alhoewel klankexplosies hem niet vreemd zijn, worden zijn composities vooral gekenmerkt door zijn voorliefde voor het universum van de zachte klanken en dan met name de dynamiek van de stilte.